Ik zie je, ik hoor je… of toch niet? Deel 2
Gepost op:
3 april 2021
Geschreven door:
Sylvie Smeets
Leestijd:
2 minuten
In het eerste deel beschreef ik mijn jeugd met ouders met C. E. N. oftewel emotionele verwaarlozing. Ik ga op zoek naar antwoorden, maar zijn die er wel?
Peinzend over factoren die de emotionele verwaarlozing van mijn ouders zouden verklaren, stuit ik in eerste instantie op de tijdsgeest. Ze groeiden op in het naoorlogse tijdperk. Grote gezinnen vormden destijds geen uitzondering. Zij moesten nog dagelijks ’s morgens en ’s middags naar de kerk. Op school werd nog met barbaarse methodes je linkshandigheid afgeleerd. De meester trok zelfs eens zo hard aan mijn vaders oor dat die inscheurde. En ik acht de kans groot dat hij thuis ook nog eens met een pak slaag gestraft werd voor diezelfde ongehoorzaamheid. Je kunt je voorstellen dat daar weinig aandacht voor emoties was. Maar van de andere kant: er was toen nog geen mobiele telefoon. Geen constante afleiding van diverse social media-kanalen. We zaten niet 24/7 achter een scherm…
Het lijdt geen twijfel: zelf ben ik ook emotioneel verwaarloosd. Toch zie ik ook dat ik vooral mijzelf verwaarloosd heb, uit zelfbescherming. Naast de problemen van mijn ouders stelden die van mij niks voor. Die gingen intern regelrecht naar de map ‘Onbelangrijk’. En dat zou ook zomaar eens voor mijn ouders kunnen gelden. En misschien zelfs voor hun ouders. En dat is wat zo pijnlijk is: hoe C. E. N. onze levens heeft beïnvloed, en dan niet een paar jaar, maar decennialang, onbewust van generatie op generatie overgedragen.
“Onderschat niet het vermogen van een kind, hoe klein dan ook, om zichzelf weg te cijferen als de situatie, volgens het kind, daarom vraagt.”
Daarom zeg ik: “Onderschat niet het vermogen van een kind, hoe klein dan ook, om zichzelf weg te cijferen als de situatie, volgens het kind, daar om vraagt.” Een kind kan zich wenselijk gedrag aanmeten als er bijvoorbeeld binnen een gezin veel aandacht uitgaat naar een ziek kind of ouder. Of als er verslavingsproblematiek speelt, een ouder depressief is, er armoede heerst etc. Bij een kind dat altijd lief en zoet is, en zich op de achtergrond houdt, gaan bij mij alarmbellen rinkelen.
Daarnaast wil ik benadrukken dat C. E. N. veelal onbewust gebeurt. Het kan voorkomen in de beste milieus, bij ouders met de beste bedoelingen en staat los van ‘houden van’. Ik verwijt mijn ouders dit alles niet. Mijn levenservaringen hebben mij gemaakt tot wie ik ben en waar ik voor sta. Al zou ik liegen als ik beweerde dat ik er geen last meer van ondervind. Daarom pleit ik voor: voorkomen is beter dan genezen.
Wordt vervolgd.